Relatie

In 2015 gaat het ministerie kwaliteitsafspraken maken met mbo-instellingen.

Kwaliteitsafspraken.

De kwaliteit van het onderwijs wordt in eerste instantie bepaald door de kwaliteit van de relatie tussen onderwijzer en leerling, docent en student, volwassene en kind.

Het overgrote deel van de leerlingen op het mbo is tussen 16 en 20 jaar. Jonge mensen op de drempel van volwassenheid. Jonge mensen met vaak al een hele levensgeschiedenis achter zich. Jonge mensen die wat sturing en betrokken begeleiding nodig hebben. Kinderen.

Luc Stevens, emeritus hoogleraar Orthopedagogiek, praat consequent over kinderen. Of ze nu in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs zitten. Stevens onderscheidt drie psychologische basisbehoeften die gelden voor ieder mens en dus ook voor kinderen. “Ieder mens is gebouwd om zichzelf te ontwikkelen en heeft een natuurlijke behoefte aan competentie, autonomie en relatie.”

In gewoon Nederlands zeg je dan “Ik kan het”, “Ik kan het zelf” en “Ik hoor erbij”.

Kinderen willen erbij horen en hebben dus behoefte aan relatie, zowel met hun leerkrachten als met andere kinderen. De relatie is dus essentieel in het onderwijs. Een relatie kan iemand maken of breken. In een goede relatie leer je van de ander, maar leert de ander ook van jou. In een goede relatie is er sprake van respect voor elkaar. In een goede relatie stimuleer je elkaar. In een goede relatie laat je elkaar los als dat nodig is en steun je elkaar juist als daar behoefte aan is.

In een relatie is ook lichamelijk contact belangrijk. Een handdruk, een aai over de bol, een hand op de schouder, een schop onder de kont, al is die laatste natuurlijk figuurlijk bedoeld.

In het mbo worden jonge mensen voorbereid op een beroepsloopbaan maar in het mbo ontdekken jonge mensen ook wie ze daadwerkelijk zelf zijn. ‘Jezelf zijn’ is waar het om draait in het leven en dus ook op school. In het gelijknamige boek van professor Dolf van den Berg wordt aan de hand van de eeuwenoude lemniscaat uitgelegd dat je jezelf altijd bent in relatie tot de ander. Daarom is de relatie docent-student of leraar-leerling zo belangrijk. Het is een relatie waarin de student alleen zichzelf kan zijn en alleen kan ontdekken wie hij zelf is als de docent dat ook is.

Het onderwijs. De overdracht. De ontmoeting. De dialoog.

Vier zelfstandige naamwoorden, maar wel vier zelfstandige naamwoorden waar een relatie voor nodig is.

De kwaliteit van het onderwijs wordt in eerste instantie bepaald door de kwaliteit van die relatie.

Relatie.

Ik vind het ook een veel mooier woord dan kwaliteitsafspraken.

Deze column verscheen vandaag op www.profielactueel.nl.

Dat mag niet

Iedereen verdient kansen en tweede kansen.

Een collega had me gevraagd te participeren in het Europese project “2nd Chance” en ik hoopte dat het een project zou worden waarin ik inspiratie op zou doen op het gebied van tweedekansonderwijs. Met projectdeelnemers uit Zwitserland, Duitsland, Italië, Polen en Nederland leek er in ieder geval ruim voldoende internationale inbreng te zijn. Vol enthousiasme schreef ik bij aanvang van het project in november 2013 de column “Tweede kans”. Nu ruim een jaar later constateer ik dat ik in dit project een beetje aan de zijlijn sta. Het gaat namelijk om een TOI-project. TOI staat voor transfer of innovation en de innovatie in dit project is een Duits model waarmee mensen met afstand tot de arbeidsmarkt via een modulair aanbod en zonder eindexamen toch een kwalificatie kunnen halen. “The German model” heet het inmiddels onder de projectdeelnemers en je kunt er van zeggen wat je wilt maar het model deugt. Het draait om individuele talentontwikkeling.

De innovatie moet getransfereerd worden naar Zwitserland, vandaar ook dat maar liefst 6 van de 11 partners in dit project uit Zwitserland komen. Na drie bijeenkomsten zie ik dat die 6 projectpartners vooral met elkaar in de clinch liggen over de uitvoerbaarheid van het project. Als Nederlandse projectpartner heb ik vooral een adviserende rol.

“Dat mag niet” is in het Nederlands onderwijslandschap een veelgehoorde kreet. Met een mooi woord noem je dat externe attributie. We doen iets niet omdat we denken dat het van iemand anders niet mag. Zeg maar het tegenovergestelde van ondernemendheid, nog zo’n mooi woord dat je de laatste tijd vaak hoort.

Dat mag niet.

Ook in Zwitserland roepen ze dat. Gisteren waren een aantal projectpartners bijeen in Berlijn en daar was ik getuige van een discussie tussen een afgevaardigde uit het kanton Ticino die beweerde dat het model slechts gedeeltelijk ingevoerd kon worden en een afgevaardigde van een landelijke organisatie die met de wettekst in zijn hand liet zien dat men op regionaal niveau wel degelijk verantwoordelijkheid kan nemen iets te veranderen.

De eerlijkheid gebied te zeggen dat ik de projectinhoud van te voren niet voldoende had bestudeerd. Als ik dat had gedaan was ik wellicht helemaal niet in dit project gestapt, maar ik kan nu gelukkig toch zeggen dat ik iets moois heb geleerd in dit project. Iets dat ik misschien al wist, maar iets waar ik gisteren in dat achteraflokaal in het voormalige Oost-Berlijn weer eens ten volle mee werd geconfronteerd.

Verbeteringen in het onderwijs moeten komen van mensen die werken in het onderwijs en echte verbeteringen komen alleen als mensen verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen handelen.

Wet- en regelgeving moeten er zijn, maar soms moet je een beetje burgerlijk ongehoorzaam willen zijn. Daarbij, mensen mogen vaak meer dan dat ze denken dat ze mogen. In die overtuiging probeer ik mijn bijdrage te leveren in dit ene project, maar vooral ook in eigen land. Omdat ook het Nederlands onderwijs- en kwalificatiesysteem flexibeler zou kunnen zijn voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Omdat ook het Nederlands onderwijs- en kwalificatiesysteem flexibeler zou kunnen zijn voor mensen die hun eerste kans verprutst hebben.

Want iedereen verdient kansen en tweede kansen.

Leerplicht

Deze column verscheen ook op de website www.dagvandeleerplicht.nl.

Ik was 17 jaar in 1982, zat in 5 Atheneum en wist eigenlijk al dat ik zou blijven zitten dat jaar. Ik had een leuk en druk leven, ik was actief bij de voetbalclub als jeugdleider en zat in de redactie van het voetbalblaadje. Ik werkte een avond per week bij een benzinepomp en bracht iedere donderdag het weekblad en folders rond. In de schoolvakanties werkte ik bij de plaatselijke augurken- en appelmoesfabrikant. Op school hielp ik mee met de organisatie van allerlei feesten en activiteiten en ik het weekend ging ik uit en dronk ik bier, want dat mocht toen nog toen je 17 was. Geld was altijd welkom en toen klasgenoot André mij vertelde over een lucratieve klus hapte ik gelijk toe. In opdracht van de gemeente gingen we fietsers tellen en we kregen per uur een flink bedrag betaald. Mijn ouders vonden het best gek dat ik opeens iedere ochtend zo vroeg van huis ging want meestal was ik mijn bed niet uit te branden. Wat ze niet wisten was dat ik niet naar school ging, maar naar een fietsbruggetje in een buitenwijk waar ik van 7.00 tot 9.00 met een turflijst in de hand fietsers telde. Toen ik na 9.00 met klasgenoot André samen naar school fietste en we dus te laat kwamen moesten we lachen om al die leraren die vriendelijk naar ons gezwaaid hadden. Bij de gemeente waren ze erg enthousiast over onze tellingen en we mochten een week later weer een week lang fietsers tellen, nu op een andere plek. Hier kwamen  weer andere leraren langsfietsen en ook zij zwaaiden vriendelijk. Een paar weken verstreken en nadat we op ieder strategisch plekje in de stad fietsers hadden geteld had onze contactpersoon bij de gemeente een nieuwe opdracht. We mochten buspassagiers tellen. Om 7.00 uur moesten we ons melden op het station en we kregen ieder een eigen buslijn toegewezen. Tot 9 uur reden we in deze bus van begin- naar eindpunt heen en weer en we telden bij iedere halte hoeveel mensen er in- en uitstapten. Ik kreeg de buslijn die langs mijn school reed en daar zat ook een leraar in die mij herkende en het vreemd vond dat ik niet uitstapte bij school. Eenmaal op school moest ik bij de conrector komen en was het afgelopen met mijn bijbaantje in dienst van de gemeente want “het was niet de bedoeling dat ik tijdens schooltijden betaalde arbeid verrichtte” aldus de conrector.

Nu is het ruim 30 jaar later en werk ik zelf in het onderwijs. Tegenwoordig is de leerplicht uitgebreid met de kwalificatieplicht. Jongeren tussen 16 en 18 jaar moeten onderwijs volgen tot zij een startkwalificatie hebben. Daarom werken scholen intensief samen met gemeentes om er samen voor te zorgen dat zo veel mogelijk jongeren een startkwalificatie halen.

Anno 2014  is het ondenkbaar dat jongeren spijbelen van school omdat ze in opdracht van de gemeente fietsers en buspassagiers moeten tellen. Als leerlingen meer dan 16 uur spijbelen dan worden ze gemeld bij de leerplichtambtenaar van de gemeente. De Leerplichtambtenaar kan een oplossing op maat aandragen, maar ook optreden als “critical friend” van het onderwijs. Gemeentes zijn ook belangrijk in het bij elkaar brengen van scholen en het bedrijfsleven. Ook kunnen gemeentes hun sociale gezicht tonen en voor elke tien medewerkers één stageplaats aanbieden.

Terugdringen van schooluitval is geen project met een begin en een eind. De doelstelling is ambitieus, maar haalbaar, zeker als gemeentes en scholen samenwerken in dienst van “hun” jongeren. Niet door naar elkaar te wijzen maar door samen in gesprek te blijven over en met kwetsbare kinderen. De leerplicht en kwalificatieplicht zijn daarbij ondersteunend.

Bij toerbeurt geven vier panelleden hun visie op onderwijs. Deze week Reinoud van Uffelen. Hij werkt namens het Koning Willem I College als Programmamanager Voortijdig Schoolverlaten voor de regio Noordoost-Brabant.

Zomervakantie

“Vakantie” twitterde Ivo op donderdag 23 mei kort nadat hij zijn laatste VMBO-examen  had gemaakt. Hij was er vrij zeker van dat hij geslaagd was en, okee, hij moest nog een keer naar school om zijn boeken in te leveren en natuurlijk ook om zijn diploma op te halen, maar de MBO-opleiding van zijn keuze zou pas op maandag 26 augustus beginnen. Ruim drie maanden zomervakantie. Drie maanden!

Denk je eens in, 16 jaar en drie maanden niks doen. Met de huidige jeugdwerkloosheid liggen ook de vakantiebaantjes niet voor het oprapen en met je vrienden een weekje naar Lloret de Mar of Renesse is leuk, maar thuis wacht weer die lange zomervakantie. Een periode van uitslapen, rondhangen en eindeloos relaxen breekt aan.

Het is vreemd dat naarmate kinderen ouder worden hun zomervakanties steeds langer worden. Op de basisschool krijgen ze zes weken en, in het voortgezet onderwijs zelfs zeven. Op papier dan, want op veel scholen is de laatste toetsweek vaak al twee weken voor het officiële begin van de vakantie. Afhankelijk van de regionale vakantiespreiding heeft een leerling die VMBO-examen doet zelfs iets meer of iets minder dan drie maanden vakantie. Drie maanden lang is de leerling dus niet in beeld als leerling. Niet bij het VMBO en ook niet bij het MBO.

In die drie maanden kan er een hoop gebeuren. Het merendeel van de leerlingen slaagt voor het examen en vervolgt na die lange zomervakantie zijn schoolcarrière op de HAVO of in het MBO. Maar er zijn ook leerlingen die in de zomervakantie 18 worden en die geen zin meer hebben in school, er zijn leerlingen waarvan in de zomervakantie hun vader of moeder overlijdt, leerlingen die een ongeluk krijgen, leerlingen die op het laatste moment toch besluiten een andere studierichting te kiezen, leerlingen die het opeens allemaal niet zien zitten, leerlingen die zich op drie verschillende ROC’s hebben ingeschreven en ook leerlingen die zich ondanks de inspanningen van hun mentor en decaan nog in het geheel niet hebben aangemeld voor een vervolgopleiding.

Die lange zomervakantie levert dus altijd een aantal voortijdig schoolverlaters op en op het Ministerie noemt men dit verschijnsel het Zomerlek.

In de regio ’s-Hertogenbosch proberen we dit zomerlek te dichten met het programma VSV-manager. Het is een eenvoudig systeem dat de professionals van het VMBO en het MBO bij elkaar heeft gebracht. De decanen van 12 VMBO’s voeren allemaal de zelfde administratie. Ze wijzen sommige leerlingen aan als risicoleerling en er zijn twee brugwachters die samen met leerplicht meekijken en actie ondernemen als dat nodig is.

Het zomerlek zal nooit helemaal gedicht worden en het is ook nooit helemaal te voorkomen dat leerlingen een verkeerde studiekeuze maken. Uitvallers op het MBO zullen er altijd blijven en daarvoor hebben we op het Koning Willem I College gelukkig de Succesklas.

Natuurlijk heeft iedere regio zijn eigen systeem of project en dat is prima. Waar het bij de overstap VMBO-MBO uiteindelijk om draait is een regionale betrokkenheid en een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.

Ik wens iedereen een fijne zomervakantie!

Mijn column “zomervakantie” verscheen op de website www.aanvalopschooluitval.nl van het Ministerie van OC en W.